Eerste Nederlandse OPEL Automuseum in Tijnje

Eerste Nederlandse OPEL Automuseum in Tijnje

Eerste Nederlandse OPEL Automuseum in Tijnje

De rijke historie van Opel wordt als een levend storyboard weergegeven in het Opel Automuseum in het Friese Tijnje, een dorp langs de A7 tussen Drachten en Heerenveen. Opel heeft heel lang reclame gemaakt voor het merk door op de sleutels en op de achterruit “Opel, der Zuverlässige” te vermelden, wat staat voor “Opel, de betrouwbare.”

Eerste Nederlandse OPEL Automuseum in Tijnje

Tekst en foto’s: Rob Strating

“Der Zuverlässige”

De rijke historie van Opel wordt als een levend storyboard weergegeven in het Opel Automuseum in het Friese Tijnje, een dorp langs de A7 tussen Drachten en Heerenveen. Opel heeft heel lang reclame gemaakt voor het merk door op de sleutels en op de achterruit “Opel, der Zuverlässige” te vermelden, wat staat voor “Opel, de betrouwbare.”

Begin jaren ’60 raakte de oprichter van het museum, Meindert van Wijk, besmet met het Opelvirus, omdat hij toen bij een Opeldeler werkte. Zelf begon de autotechnicus in 1965 zijn universele autobedrijf en hij startte vrijwel meteen met het verzamelen van diverse Opels. De verzameling telt nu bijna zestig auto’s, waarvan 90% in een heel goede staat verkeert. In 1993 was de collectie zó groot dat hij die graag wilde delen met andere mensen en samen met zijn vrouw Gonnie begon Meindert zijn automuseum. In maart 2006 is er op de huidige plaats aan de Brêgeleane 1 in Tijnje een nieuw pand gebouwd met een museumoppervlakte van 1.500 m² en een ruime kantine van 250 m².

We zien de oudste Opel uit 1935 in het mooie museum, de Opel naaimachines, Opel fietsen, de Opel Frigidaire koelkasten, ontelbare modellen in vitrines en vele, vele onderdelen die te koop zijn. Mijn goede vriend Han Dagevos heeft nog uitstekende herinneringen aan Meindert van Wijk, want hij heeft hem heel wat onderdelen verkocht: “Een aardige en gedreven zakenman,” zegt Han.

Helaas is Meindert van Wijk in januari 2016 overleden. Zijn vrouw zet het ambitieuze werk van haar echtgenoot voort door het museum te openen van april tot en met oktober op zaterdag en zondag van 13.00 tot 17.00 uur.

Dankzij een verslag van het museum in het Opel Magazine uit 2006 wist ik van het bestaan af. Omdat ik in september in de buurt op vakantie was, heb ik de gelegenheid aangegrepen om het bijzondere museum te bezoeken.

Het initiatief van de Fries Meindert van Wijk om ooit een Opelmuseum te beginnen, heeft mij allang aangesproken. Dat heeft te maken met het feit dat ik dankzij mijn vader sinds 1956 ook aangestoken ben door dat Opelvirus.
Het bezoek aan het eerste Nederlandse Opelmuseum heeft weer een en ander losgemaakt en ik wil graag naar aanleiding van die verzameling en de foto’s uit het museum persoonlijke herinneringen ophalen over de 18 Opels van mijn vader.

Opel Olympia 1951
Voordat mijn vader zelf een auto aanschafte huurde hij bij Garage Louisse aan de Westwal 25 in Goes vaak een Opel Olympia en wel de tweede naoorlogse versie. Het oermodel van deze Olympia ontstond al voor de oorlog met zijn koplampen dicht bij de motorkap. Opel was revolutionair, want hij had toentertijd al een zelfdragende carrosserie en een kopklepmotor.
Dankzij de Amerikaanse hulp en de investeringen van de moedermaatschappij General Motors, werd de vernielde fabriek in Rüsselsheim weer snel opgebouwd en bracht Opel in 1947 de vooroorlogse Olympia uit.
In 1950 verscheen de Olympia met een gemoderniseerde carrosserie.
Hij was wat ronder geworden en voorzien van veel meer chroom. Het reservewiel stond nog ingepakt en geprononceerd achterop, maar er was nog geen kofferdeksel. De kofferruimte moest via de achterbank beladen worden.
In 1951 verhuisde het reservewiel naar de kofferruimte die nu te beladen was via een openslaande klep. In het museum staat een zwarte Olympia en een witte Cabrio-Limousine van dat type.

De Opel Kapitän 1951-1954
De geallieerden verboden het de Duitsers om personenwagens te bouwen met een motor die groter was dan 1,5 liter.in 1947. Dat verbod werd in 1948 opgeheven en Opel produceerde tot 1951 de vooroorlogse Kapitän. Het nieuwe model kwam in 1951. De donkerrode in het museum is een goed voorbeeld.
Ook deze grote Opel kreeg had dezelfde uitstraling als de Olympia. Ook hij leek op zijn vooroorlogse broer en was eveneens voorzien van veel meer chroom.
Net als zijn vrachtwagenbroer, de Blitz (1952-1960), keek hij je een beetje triest aan en dat had te maken met de onderste naar beneden gebogen sierstrip boven de bumper. Hij deelde trouwens ook zijn 2,5 liter betrouwbare zescilinder-in-lijn en de grote snelheidsmeter met de Blitz.
Op 1 februari 1953 vond de grootste watersnoodramp in de 20e eeuw in Zuidwest- Nederland plaats. Grote delen van de Delta stonden onder water en er vielen meer dan 1800 doden te betreuren. Doordat de dijken bij Kruiningen het ook hadden begeven, werden grote delen van Zeeland geïsoleerd. In de loop van het jaar werden de dijken bij Oostdijk tussen Kruiningen en Krabbendijke provisorisch hersteld en konden er weer Opels geleverd worden naar de beide bedrijven van Louisse in Goes en Middelburg. Dat werd geregeld via Opeldealer Mazairac in Bergen op Zoom.
Mijn vader, vriend van Wim en Jan Louisse in Goes, bood aan te helpen. Hij reed met vijf man en ondergetekende in zo’n grote Kapitän over de met ijzeren platen bedekte dijk naar Bergen op Zoom waar de voorraad Opels voor Louisse klaar stond. Dat deden we de hele dag en ik genoot!

Opel Olympia Rekord
In het museum staan de vier uitvoeringen van het pontonmodel gebroederlijk naast elkaar. In mei 1953 bracht Opel het eerste pontonmodel uit. Hij was deels ontworpen in Detroit en leek sterk op een te heet gewassen Chevrolet Bel Air. Een kenmerk waren de uitgebouwde wielkasten aan de achterzijde. Hij kreeg al vlug een bijnaam mee: de haaienbek. In mei 1956 schafte mijn vader zijn eerste tweedehands Opel aan, dit model uit 1953, de PG-49-60. Hij kostte nieuw fl.6000,- De groene in het museum is zo’n ’53-er.
Naast de coach was er ook een Cabrio-Limousine verkrijgbaar, een soort cabriolet waarbij de zijstijlen bleven staan, dit vanwege het feit dat de Opel een zelfdragende carrosserie had. Tegenwoordig een gewilde oldtimer, maar ondanks het feit dat hij maar honderd gulden duurder was dan de coach, werd hij nauwelijks verkocht.
Ook kwam er een stationcar die voor het eerst de naam CarAvan meekreeg. De bedrijfsuitvoering heette Kastenwagen, een bestelwagen dus.
Net als in Amerika, zou Opel het model elk jaar iets veranderen, dus stond in september 1954 het model voor 1955 klaar: een nieuwe grille met kleinere haaientanden, zoals de witte Cabrio-Limousine in het museum. Hij kreeg een flink vergrote achterruit, andere achterlichten en de hendel van de clignoteur kwam na de bocht automatisch terug.
In september 1955 verscheen de derde facelift. De haaientanden hadden plaats gemaakt voor een grote ovale grille. Er waren chromenornamentjes op de spatborden boven de koplampen gemonteerd en de handgreep op de kofferklep was iets breder geworden. Hij kreeg 5 pk meer en de Cabriolimousine werd voor het laatst geproduceerd. Voorbeeld is de lichtblauwe met een Frans kenteken in het museum.
Een jaar later, in september 1956 verscheen de laatste ponton die voor één jaar spectaculair werd gefacelift: hij leek als twee druppels water op de Kapitän, had een mooie grille en koplampen met een soort dakje er boven. Ook de achterlichten waren gestileerd en heel bijzonder: het bolle dak van zijn voorgangers werd afgevlakt. De blauwe XG-39-84 in het museum is een uitstekende uitgave hiervan.
Mijn vader ruilde de Rekord van ’53 in en kocht in november van 1957 een Olympia van een jaar oud die nieuw fl. 5.600,- had gekost.
Opel gebruikte de naam Olympia voor ‘uitgeklede’ Rekords. Ze hadden dezelfde motor, maar het ontbrak bijvoorbeeld aan chroom langs de raamlijsten en op de flanken. Ook in het interieur was er veel minder chroom, het stuur was een derivaat uit de Olympia van ’52 en de passagier had geen zonneklep.

Keep on styling, de P1
De P van P1 staat voor panoramaruit. De zwarte uitvoering in het museum is een goed voorbeeld. Hij verscheen in september 1957 en was werkelijk een sensatie.
Hij zag er Amerikaanser uit dan ooit tevoren en was flink gegroeid. Naar de mode van de dag had de wagen een panoramische voor- en achterruit gekregen en de geknikte chroomstrip aan de zijkant vinden we terug bij Buicks tussen 1952 en 1957. De twee kleurenuitvoering zag er super-de-luxe uit, zeker wanneer hij was voorzien van banden met witte zijvlakken. Vooral de Duitse uitvoeringen waren veel mooier dan die uit de assemblagefabriek in Antwerpen.
De 1,5 liter bleef met 45 pk voorlopig dezelfde en mijn vader bestelde zijn eerste nieuwe Opel, ook weer een Olympia, dus zoals beschreven zonder chroom etc. in een lichtgroene kleur. De ZX-34-95 werd geleverd op zijn verjaardag, 17 maart 1959 en kostte fl.6675,-. Ik was er als 11-jarig automannetje maar wat gelukkig mee…
We reden ermee die zomer naar Baiersbronn in het Zwarte Woud. Mijn vader had op de Ambachtsschool in Goes een imperiaal laten maken dat met vier poten in rubberen doppen op het dak werd gemonteerd.
Dankzij de doorlopende voorbank en de stuurversnelling zaten mijn (auto)broer en ik naast mijn vader voorin en achterin nam mijn moeder plaats met de twee andere broers die bij Bergen op Zoom al vroegen of we er al op de eindbestemming waren.

Voor het eerst ging dit model ruim drie jaar mee, al kwamen er in de loop van die jaren bijzondere uitvoeringen bij. Allereerst een 1200 met 40 pk, vervolgens een 1700 met 55 pk. In Zwitserland verscheen misschien wel de mooiste en meest luxe P1, de Rekord Ascona, een speciale en bijzondere uitvoering, uitsluitend voor de Zwitserse markt geproduceerd in de GM-assemblagefabriek in Biel.
In januari 1960 ruilde mijn vader de Olympia weer in voor precies dezelfde, maar splinternieuwe Olympia, de AT-44-48. Hij kostte precies hetzelfde als de eerste versie: fl. 6675,-

De P2
In september 1960 kwamen we van vakantie terug uit het Zwarte Woud en zagen we bij een wegrestaurant langs de Duitse Autobahn een aantal spiksplinternieuwe Rekords staan.

In het museum heeft Meindert van Wijk niet alleen een vierdeurs staan, maar ook een schitterende coupé. Die laatste heette in de volksmond ‘der rasende Kofferraum’, omdat hij zo’n enorme kofferruimte had en voor zijn doen redelijk snel was vanwege zijn opgevoerde 1700 cc vierpitter.
De P2 was een modern uitziende Olympia Rekord die in de verte leek op de creaties van Pinin Farina, zoals de Austin Cambridge, de Peugeot 404 en de Fiat 2100.
Pa kocht er een in maart 1961, een tweedeurs, want dat was veiliger voor de kinderen achterin. De EK-26-05 kostte fl. 7650,- en bezat dezelfde motor als de vorige Olympia. We gingen voor het eerst op vakantie naar Zwitserland en reden drie volle dagen om er te komen. Onderweg bezochten we het Opelmuseum in Rüsselsheim.
In maart 1962 ruilde pa hem weer in en nu werd het een 1700 met 55 pk. Voor de vakantie werd het imperiaal op de Ambachtsschool omgebouwd. De pootjes rustten nu in de goten en niet meer op het dak. Hij had bovendien een radio laten monteren en de P2 was voorzien van achteruitrijlichten. Vreemd genoeg kostte deze sterkere Rekord met kenteken HD-81-65 minder dan de vorige: fl. 7350,-.Hij deed het vooral beter in de bergen, constateerde mijn vader tevreden.

De Rekord A en B
In Tijnje staat een mooie coupé van dit model. Hij kwam uit in het voorjaar van 1963. Hij leek heel veel op de Chevrolet Chevy II en was een stuk breder dan de P2. Hij leek ook een stuk groter, maar dat was bedrieglijk. Pa kreeg een van de eersten in april ’63, maar er zat nog geen kachel in; die werd pas ’s zomers geleverd.
De MS-21-46 kostte fl. 7920,- en weer moesten de pootjes van het imperiaal aangepast worden. We hadden duidelijk meer ruimte binnenin. Opvallend was wel dat de auto groeide, maar de spoorbreedte was dezelfde als 10 jaar daarvoor…
In maart 1964 kwam de JH-74-67. Pa betaalde fl.8535,-, maar het was dan ook een vierdeurs! Met deze auto was hij wat minder gelukkig, want in december van dat jaar werd hij van achteren aangereden door een vrachtwagen en hij was total loss.
Er werd noodgedwongen een nieuwe Rekord uit Duitsland gehaald. Ik was zielsgelukkig met de GE-46-77, want het was een Duitse Opel: beter gespoten, zwarte velgen etc. Pa bestelde voor het eerst Michelin X banden.
In maart 1965 kochten mijn ouders een Constructam caravan, maar de drieversnellingsbak van de Rekord was in de bergen niet zo’n succes.

Dat probleem werd opgelost in april 1966, want daar stond de Rekord B. Hij was uiterlijk iets veranderd: een nieuwe grille, langwerpige koplampen en ronde achterlichten. Net als de auto in het museum, was die van ons ook wit.
Onderhuids was er heel veel veranderd: een 1900 cc grote nieuwe viercilinder met een bovenliggende nokkenas, 103 pk, vier versnellingen en een toegenomen spoorbreedte. Deze Rekord sleurde de caravan met gemak alle passen over en omdat ik sinds november 1965 mijn rijbewijs had, nam ik de taak graag van mijn vader over. De 60-48-AT kostte fl. 9865,-

Rekord C/ Commodore A
De goudkleurige Rekord C in het museum is van de eerste eigenaar, een plaatje van een auto! Voor het eerst had deze auto schroef- i.p.v. bladveren.
In april 1967 ontving pa de 33-89-DR. Hij kostte iets meer dan fl. 10.000,-.
Nooit eerder bleef een model zó lang in productie met de daarbij behorende hoge productieaantallen. Van dit type Rekord heeft mijn vader er vier gehad. De laatste in maart 1970. Deze had de versnellingspook op de vloer.
Hij heeft hem slechts een half jaar gehad en dat had een reden.
Een klant van Garage Louisse reed zijn Rekord in de prak en had snel een andere nodig. De levertijd was toen 3 maanden, dus goede raad was duur. Verkoper Büchner nam mij in vertrouwen: “Ik kan de Rekord van je vader aan die man leveren, zou je vader iets voelen voor de Commodore van mijnheer Louisse?”
Daar lag een uitdaging voor mij! De donkergroene Commodore met een vinyl dak was een beauty: nog maar vier maanden oud, nauwelijks gereden, met een dikke zespitter met 2500 cc en 115 pk.
Ik heb mijn vader weten te overtuigen, temeer daar hij wist dat de Rekord eigenlijk al verkocht was. De Commodore met kenteken 26-96-NT stond te boek voor fl. 13.373,-
Pa was helemaal verrukt van deze mooie Opel en hij heeft er drie jaar met heel veel plezier mee gereden.

In het museum staan verschillende Commodores A waaronder een schitterende coupé, tegenwoordig een collector’s item.

Commodore B
In 1972 werden de series Rekords en Commodores die in 1967 waren uitgebracht, vervangen door resp. de Rekord D en de Commodore B. De verschillende types in het museum laten de modellen goed zien, vooral de gele coupé is bijzonder mooi.
De moderne carrosserie van designer Chuck Jordan had grote glasoppervlakken en bolle flanken. Mijn vader kocht in maart 1973 een donkerrode Commodore, net als de vorige met een vinyl dak. Hij had standaard stuurbekrachtiging, een elektrisch verwarmde achterruit, verlichte bagage- en motorruimte, bumpers met een sterk rubberprofiel, beschermende sierlijsten op de flanken en een van binnenuit verstelbare buitenspiegel.
In januari 1975 besloot pa nog eenmaal een Commodore aan te schaffen, dit keer met een automaat. Dat was zijn eerste, hoewel hij al 74 jaar was. Het was een metallic groene, ook weer een voormalige auto van directeur Willem Louisse. Deze Commodore stond voor fl. 20.000,- te boek.
Ruim een jaar later besloot hij, 75 jaar oud, met pensioen te gaan en bestelde zijn laatste Opel: een nieuwe Ascona die op 21 mei 1976 werd geleverd, de 57-MD-11.
Hij kostte in 1976 fl. 17.200,-
Pa zou er bijna 20 jaar mee rijden. Hij overleed in juli 2000 op 89-jarige leeftijd.

Dankzij het bezoek aan het Opelmuseum in Tijnje kon ik deze herinneringen ophalen, waarvoor dank, mevrouw van Wijk!

Nawoord
Uiteraard heb ik vele Opels in mijn relaas overgeslagen, maar wees er van overtuigd dat de verzameling elke Opelfanaat zal aanspreken.
De vele Kadetts, en Astra’s, de Kapitäns, de Manta’s en Ascona’s en de GT zijn allemaal de moeite waard om te bekijken.

Terug naar de bovenkant van de website